Dan toch maar een stukje geschiedenisles waarin een en ander mogelijk wat duidelijker wordt hetgeen zich door de eeuwen heen heeft afgespeeld op het Tsjechische grondgebied:
Onder H.Wenceslas I (of Vaclav) werd Bohemen onderdeel van het Heilig Roomse Rijk. In 935 werd de vredelievende en godvruchtige Wenceslas echter door zijn broer Boleslav vermoord, mogelijk door zijn toenaderingspogingen tot de Duitse keizer, maar ook op aanraden van zijn moeder, die trouwens ook haar schoonmoeder had laten ombrengen omdat zij haar zoon een christelijke opvoeding had gegeven, opdat zij haar eigen inzicht en macht zou kunnen uitoefenen. Sindsdien worden Ludmilla en haar kleinzoon Wenceslas vereerd als de eerste en belangrijkste heiligen en schutspatroons van Bohemen.
Onder Boleslav I (bijgenaamd de Wrede) was het weer de beurt aan de heidense vorsten doch zijn zoon, Boleslav II maakte zich weer sterk voor het christendom en bewerkstelligde de stichting van het bisdom Praag, met als eerste bisschop de heilige Adalbert.
In 1086 werd Wratislav I tot eerste Boheemse koning gekroond en de 'kroningscodex', vervaardigd in een buitengewoon mooi handschrift en een artistiek hoogtepunt in zijn soort, is het oudste bewaard gebleven handschrift van Bohemen. Het is nu in het Clementinum in Praag te bewonderen. Onder zijn bewind bereikte Praag een tot dan toe ongekende welstand.
Onder Ottokar II (1253 - 1278) bereikte het Boheemse koninkrijk zijn grootste omvang. Na de verwerving van Oostenrijk, Stiermarken en Karinthië omvatte het Premyslidenrijk het grootste deel van Centraal-Europa. Doch dit duurde niet lang; de Duitse keurvorsten ontnamen na een bloedige veldslag alle Oostenrijkse gebieden aan Bohemen en brachten het Boheemse rijk terug tot zijn oorspronkelijke gebiedsgrootte. Met de moord op Wenceslas III in 1306 kwam er een einde aan de dynastie van de Premysliden.
In 1310 verzekerde de Duitse koning Hendrik VII uit het huis Luxemburg zich van de heerschappij over het Boheemse rijk door zijn zoon Johan uit te huwelijken aan Elisabeth, de laatste der Premysliden. Na de regeerperiode van Johan van Luxemburg, werd zijn zoon Karel IV in 1355 tot keizer van het Heilig Roomse Rijk gekroond. De regering van Karel IV die Praag tot hoofdstad van het keizerrijk maakte, betekende een hoogtepunt in de geschiedenis van Bohemen. Met recht wordt hij tot op heden de 'Vader des Vaderlands' genoemd. Deze periode werd gekenmerkt door een opbloei op economisch, cultureel en intellectueel gebied. De keizer liet in 1348 de Praagse Karelsuniversiteit stichten, de eerste universiteit van Centraal-Europa. Het aartsbisdom werd afgekondigd en er werd begonnen met de bouw van de nieuwe Sint-Vitusdom en de Tynkerk. De beroemde Karelsbrug werd gebouwd en Karel IV laat ook de kroonjuwelen vervaardigen, de legendarische Tsjechische Vaclavkroon. Aan deze periode van voorspoed kwam een einde met het overlijden van Karel in 1378.
Tijdens het bewind van zijn zoon en opvolger, Wenceslas IV, werd Praag één van de mooiste steden van Europa. Wenceslas verplaatste zijn residentie van de Hradschin, de Praagse burcht, naar het Koningspaleis in de Oude Stad. Hij kreeg echter ook te stellen met grote sociale en religieuze spanningen. Tijdens het bewind van zijn vader had Bohemen blootgestaan aan sterke Duitse invloed, waardoor het Tsjechische deel van de bevolking zich benadeeld voelde. De Tsjechen vormden een maatschappelijk zwakke laag, terwijl de adel, de rijkere burgerij en de geestelijkheid overwegend Duits waren. Daar kwam nog bij dat de grote wereldlijke macht en de rijkdom van de kerk kwaad bloed zette bij de minder bedeelden.
Zo ontstond een religieus-nationalistische massabeweging die zich schaarde achter Johannes Hus (1370 - 1415). Deze docent aan de Karelsuniversiteit en predikant in de Bethlehemskapel keerde zich tegen de wereldlijke macht en de bezittingen van de Kerk en zo ook tegen de paus, die hij onverenigbaar achtte met het voorbeeld dat Christus en zijn discipelen door hun levenswijze hadden gesteld. Bovendien sprak Hus de Tsjechen toe in hun eigen taal en pleitte voor een betere nationale en sociale verhoudingen. De volgelingen van Hus staan bekend als de Hussieten.
Jan Hus en zijn Hussieten kregen eerst wel de steun van Wensceslas die de Karelsuniversiteit reorganiseerde ten nadele van de Duitstalige docenten en studenten die dan ook massaal de Boheemse hoofdstad verlieten, maar deze trok zijn steun na de excommunicatie en de dreiging van een ban van Praag door de paus in. Ook keizer Sigismund liet Jan Hus vallen en veroordeelde hem wegens ketterij tot de brandstapel. Hij eindigde zijn leven in 1415.
In Bohemen liepen de woede en de frustratie door dit voorval hoog op. De onvermijdelijke uitbarsting kwam in 1419, toen een deel van de bevolking van Praag de aanwezige raadsheren uit het raam van het raadhuis van Nove Mesto wierpen (eerste Prager Fenstersturz).
De Hussietische leer vond als snel gehoor in heel Bohemen. Geestelijken en leken verkondigden een rijk waarin alle mensen gelijk waren en waarin de Heilige Schrift de enige ware bron van het christelijk geloof was. Toen Wensceslas in 1419 stierf braken de Hussietenoorlogen uit. De bevolking keerde zich tegen de Duitsers, zij werden de steden uitgezet en hun bezittingen werden in beslag genomen. Ook heel wat van de kerkelijke kunst werd vernietigd. De Hussietenoorlogen duurden tot 1438, maar werden door de keizerlijke troepen onder leiding van Sigismund, broer van Wenceslas IV, neergeslagen.
Het land kwam in 1526 onder Habsburgs bewind. Ferdinand I nam toen twee belangrijke beslissingen: hij stelde het opvolgingsrecht voor de Habsburgers op de Boheemse troon vast en ter versterking van de Katholieke Kerk haalde hij de jezuïeten naar Bohemen. In 1575 werd Rudolf II van Habsburg tot koning van Bohemen en later als Rudolf II tot keizer gekroond. Hij verklaarde Praag weerom tot rijkshoofdstad en er brak een nieuwe bloeiperiode aan voor de stad. Doordat Rudolf een grote schare intellectuelen en kunstenaars van naam naar zijn hof haalde, werd Praag één van de belangrijkste cultuurcentra ten noorden van de Alpen. Op politiek vlak werd hij echter gedwongen om de protestanten van de Boheemse adel, die zich toch weer terug wisten op te werken, het recht te verlenen op vrije uitoefening van godsdienst.
Zijn opvolger, Ferdinand II, was minder toeschietelijk tegenover Boheemse protestanten. Als keizer verplaatste hij zijn residentie naar Wenen en de religieuze vrijheden werden teruggeschroefd. Zijn gewetenloos en onverdraagzaam optreden leidde al spoedig tot openlijke vijandigheden, maar deze werden in 1620 met de Slag op de Witte Berg verdrongen. Op 21 juni 1621 werden 27 leiders van de opstand terechtgesteld en een zeer groot aantal protestantse families, geestelijken en intellectuelen moesten het land verlaten met achterlating van hun bezittingen. De achterblijvers werden gedwongen het katholieke geloof aan te nemen en er vond een grootscheepse germanisering plaats door de komst van Duitstalige adellijke families. In de loop van de Dertigjarige Oorlog die op de opstand volgde, ondervond Bohemen grote schade. Het rijk verloor zijn leidende rol op cultureel en economisch gebied.
Tegen het eind van de 17de eeuw kwam er een economische opleving. Op architecturaal gebied kende de barok haar hoogtepunt. Toen de verlicht despoot Josef II (1765 - 1790) de macht van de katholieke kerk inperkte door het protestantisme in het Habsburgse keizerrijk toe te laten, het lijfeigenschap af te schaffen en onderwijs in de Tsjechische taal toeliet, kwam hij ten dele tegemoet aan het Tsjechisch nationaal bewustzijn.
Dit nationalisme richtte zich zowel tegen de Oostenrijkse overheersing als tegen de daarmee gepaard gaande onderdrukking van de Tsjechische taal en cultuur.
Vooral in het culturele leven speelde dat nationalisme een grote rol: de componisten Bedrich Smetana en Antonin Dvorak lieten zich voor hun werken helemaal inspireren door de Tsjechische volksmuziek en legendes. Een mijlpaal was de bouw van het Nationaal Theater (1881) en het Nationaal Museum (1891), beide in Praag.
De laatste Habsburgers waren Franz Jozef I en Karel III. Zij maakten de Eerste Wereldoorlog mee.
De triomf van het Tsjechisch nationalisme kwam op 28 oktober 1918, toen de onafhankelijke Tsjechoslowaakse Republiek werd uitgeroepen. Tot president werd de socioloog en filosoof Tomas Masaryk (1850 - 1939) benoemd. Na tien eeuwen waren de Tsjechen en de Slowaken weer herenigd. Slowakije was immers na de teloorgang van het Groot-Moravisch Rijk door de Magyaren ingelijfd bij Hongarije. De Hongaarse dominantie zou zich, zelfs binnen het Habsburgse keizerrijk, tot 1918 weten te handhaven.
Onder H.Wenceslas I (of Vaclav) werd Bohemen onderdeel van het Heilig Roomse Rijk. In 935 werd de vredelievende en godvruchtige Wenceslas echter door zijn broer Boleslav vermoord, mogelijk door zijn toenaderingspogingen tot de Duitse keizer, maar ook op aanraden van zijn moeder, die trouwens ook haar schoonmoeder had laten ombrengen omdat zij haar zoon een christelijke opvoeding had gegeven, opdat zij haar eigen inzicht en macht zou kunnen uitoefenen. Sindsdien worden Ludmilla en haar kleinzoon Wenceslas vereerd als de eerste en belangrijkste heiligen en schutspatroons van Bohemen.
Onder Boleslav I (bijgenaamd de Wrede) was het weer de beurt aan de heidense vorsten doch zijn zoon, Boleslav II maakte zich weer sterk voor het christendom en bewerkstelligde de stichting van het bisdom Praag, met als eerste bisschop de heilige Adalbert.
In 1086 werd Wratislav I tot eerste Boheemse koning gekroond en de 'kroningscodex', vervaardigd in een buitengewoon mooi handschrift en een artistiek hoogtepunt in zijn soort, is het oudste bewaard gebleven handschrift van Bohemen. Het is nu in het Clementinum in Praag te bewonderen. Onder zijn bewind bereikte Praag een tot dan toe ongekende welstand.
Onder Ottokar II (1253 - 1278) bereikte het Boheemse koninkrijk zijn grootste omvang. Na de verwerving van Oostenrijk, Stiermarken en Karinthië omvatte het Premyslidenrijk het grootste deel van Centraal-Europa. Doch dit duurde niet lang; de Duitse keurvorsten ontnamen na een bloedige veldslag alle Oostenrijkse gebieden aan Bohemen en brachten het Boheemse rijk terug tot zijn oorspronkelijke gebiedsgrootte. Met de moord op Wenceslas III in 1306 kwam er een einde aan de dynastie van de Premysliden.
In 1310 verzekerde de Duitse koning Hendrik VII uit het huis Luxemburg zich van de heerschappij over het Boheemse rijk door zijn zoon Johan uit te huwelijken aan Elisabeth, de laatste der Premysliden. Na de regeerperiode van Johan van Luxemburg, werd zijn zoon Karel IV in 1355 tot keizer van het Heilig Roomse Rijk gekroond. De regering van Karel IV die Praag tot hoofdstad van het keizerrijk maakte, betekende een hoogtepunt in de geschiedenis van Bohemen. Met recht wordt hij tot op heden de 'Vader des Vaderlands' genoemd. Deze periode werd gekenmerkt door een opbloei op economisch, cultureel en intellectueel gebied. De keizer liet in 1348 de Praagse Karelsuniversiteit stichten, de eerste universiteit van Centraal-Europa. Het aartsbisdom werd afgekondigd en er werd begonnen met de bouw van de nieuwe Sint-Vitusdom en de Tynkerk. De beroemde Karelsbrug werd gebouwd en Karel IV laat ook de kroonjuwelen vervaardigen, de legendarische Tsjechische Vaclavkroon. Aan deze periode van voorspoed kwam een einde met het overlijden van Karel in 1378.
Tijdens het bewind van zijn zoon en opvolger, Wenceslas IV, werd Praag één van de mooiste steden van Europa. Wenceslas verplaatste zijn residentie van de Hradschin, de Praagse burcht, naar het Koningspaleis in de Oude Stad. Hij kreeg echter ook te stellen met grote sociale en religieuze spanningen. Tijdens het bewind van zijn vader had Bohemen blootgestaan aan sterke Duitse invloed, waardoor het Tsjechische deel van de bevolking zich benadeeld voelde. De Tsjechen vormden een maatschappelijk zwakke laag, terwijl de adel, de rijkere burgerij en de geestelijkheid overwegend Duits waren. Daar kwam nog bij dat de grote wereldlijke macht en de rijkdom van de kerk kwaad bloed zette bij de minder bedeelden.
Zo ontstond een religieus-nationalistische massabeweging die zich schaarde achter Johannes Hus (1370 - 1415). Deze docent aan de Karelsuniversiteit en predikant in de Bethlehemskapel keerde zich tegen de wereldlijke macht en de bezittingen van de Kerk en zo ook tegen de paus, die hij onverenigbaar achtte met het voorbeeld dat Christus en zijn discipelen door hun levenswijze hadden gesteld. Bovendien sprak Hus de Tsjechen toe in hun eigen taal en pleitte voor een betere nationale en sociale verhoudingen. De volgelingen van Hus staan bekend als de Hussieten.
Jan Hus en zijn Hussieten kregen eerst wel de steun van Wensceslas die de Karelsuniversiteit reorganiseerde ten nadele van de Duitstalige docenten en studenten die dan ook massaal de Boheemse hoofdstad verlieten, maar deze trok zijn steun na de excommunicatie en de dreiging van een ban van Praag door de paus in. Ook keizer Sigismund liet Jan Hus vallen en veroordeelde hem wegens ketterij tot de brandstapel. Hij eindigde zijn leven in 1415.
In Bohemen liepen de woede en de frustratie door dit voorval hoog op. De onvermijdelijke uitbarsting kwam in 1419, toen een deel van de bevolking van Praag de aanwezige raadsheren uit het raam van het raadhuis van Nove Mesto wierpen (eerste Prager Fenstersturz).
De Hussietische leer vond als snel gehoor in heel Bohemen. Geestelijken en leken verkondigden een rijk waarin alle mensen gelijk waren en waarin de Heilige Schrift de enige ware bron van het christelijk geloof was. Toen Wensceslas in 1419 stierf braken de Hussietenoorlogen uit. De bevolking keerde zich tegen de Duitsers, zij werden de steden uitgezet en hun bezittingen werden in beslag genomen. Ook heel wat van de kerkelijke kunst werd vernietigd. De Hussietenoorlogen duurden tot 1438, maar werden door de keizerlijke troepen onder leiding van Sigismund, broer van Wenceslas IV, neergeslagen.
Het land kwam in 1526 onder Habsburgs bewind. Ferdinand I nam toen twee belangrijke beslissingen: hij stelde het opvolgingsrecht voor de Habsburgers op de Boheemse troon vast en ter versterking van de Katholieke Kerk haalde hij de jezuïeten naar Bohemen. In 1575 werd Rudolf II van Habsburg tot koning van Bohemen en later als Rudolf II tot keizer gekroond. Hij verklaarde Praag weerom tot rijkshoofdstad en er brak een nieuwe bloeiperiode aan voor de stad. Doordat Rudolf een grote schare intellectuelen en kunstenaars van naam naar zijn hof haalde, werd Praag één van de belangrijkste cultuurcentra ten noorden van de Alpen. Op politiek vlak werd hij echter gedwongen om de protestanten van de Boheemse adel, die zich toch weer terug wisten op te werken, het recht te verlenen op vrije uitoefening van godsdienst.
Zijn opvolger, Ferdinand II, was minder toeschietelijk tegenover Boheemse protestanten. Als keizer verplaatste hij zijn residentie naar Wenen en de religieuze vrijheden werden teruggeschroefd. Zijn gewetenloos en onverdraagzaam optreden leidde al spoedig tot openlijke vijandigheden, maar deze werden in 1620 met de Slag op de Witte Berg verdrongen. Op 21 juni 1621 werden 27 leiders van de opstand terechtgesteld en een zeer groot aantal protestantse families, geestelijken en intellectuelen moesten het land verlaten met achterlating van hun bezittingen. De achterblijvers werden gedwongen het katholieke geloof aan te nemen en er vond een grootscheepse germanisering plaats door de komst van Duitstalige adellijke families. In de loop van de Dertigjarige Oorlog die op de opstand volgde, ondervond Bohemen grote schade. Het rijk verloor zijn leidende rol op cultureel en economisch gebied.
Tegen het eind van de 17de eeuw kwam er een economische opleving. Op architecturaal gebied kende de barok haar hoogtepunt. Toen de verlicht despoot Josef II (1765 - 1790) de macht van de katholieke kerk inperkte door het protestantisme in het Habsburgse keizerrijk toe te laten, het lijfeigenschap af te schaffen en onderwijs in de Tsjechische taal toeliet, kwam hij ten dele tegemoet aan het Tsjechisch nationaal bewustzijn.
Dit nationalisme richtte zich zowel tegen de Oostenrijkse overheersing als tegen de daarmee gepaard gaande onderdrukking van de Tsjechische taal en cultuur.
Vooral in het culturele leven speelde dat nationalisme een grote rol: de componisten Bedrich Smetana en Antonin Dvorak lieten zich voor hun werken helemaal inspireren door de Tsjechische volksmuziek en legendes. Een mijlpaal was de bouw van het Nationaal Theater (1881) en het Nationaal Museum (1891), beide in Praag.
De laatste Habsburgers waren Franz Jozef I en Karel III. Zij maakten de Eerste Wereldoorlog mee.
De triomf van het Tsjechisch nationalisme kwam op 28 oktober 1918, toen de onafhankelijke Tsjechoslowaakse Republiek werd uitgeroepen. Tot president werd de socioloog en filosoof Tomas Masaryk (1850 - 1939) benoemd. Na tien eeuwen waren de Tsjechen en de Slowaken weer herenigd. Slowakije was immers na de teloorgang van het Groot-Moravisch Rijk door de Magyaren ingelijfd bij Hongarije. De Hongaarse dominantie zou zich, zelfs binnen het Habsburgse keizerrijk, tot 1918 weten te handhaven.