De eerste naoorlogse verkiezingen van 1946 waeren echte vrije verkiezingen;
De gevluchte Edward Beneš werd de eerste naoorlogse president van het opnieuw herenigde Tsjecho-Slowakije. In 1946 werden er echte vrije verkiezingen gehouden die met glans gewonnen werden door de Communistische Partij. Premier van een coalitieregering van socialisten, communisten en sociaal-democraten werd Klement Gottwald.
De communisten probeerden hun denkbeelden echter zozeer door te drukken dat in 1948 een aantal niet-communistische ministers aftraden. Ze hoopten hiermee een regeringscrisis te veroorzaken om daarna algemene verkiezingen te kunnen houden.
Dit gebeurde echter niet, integendeel, de communisten waren veel te machtig en kregen bovendien steun van de machtige Sovjet-Unie.
Beneš boog voor zoveel druk en accepteerde het vertrek van de niet-communistische ministers.
Gottwald en zijn communisten hadden nu alle totalitaire macht in handen en na de dood van Beneš werd Gottwald zelfs president van de republiek.
Zoals gebruikelijk in het stalinistische tijdperk werden tegenstanders van het nieuwe bewind uitgeschakeld ( zelfs executies) en vonden er zuiveringen binnen de partij plaats.
In 1953 stierf Stalin en werd opgevolgd door de wat gematigder Chroesjtsjov, die het proces van destalinisatie inzette. Gottwald stierf kort na Stalin en werd opgevolgd door de hardliner Novotny.
De gevluchte Edward Beneš werd de eerste naoorlogse president van het opnieuw herenigde Tsjecho-Slowakije. In 1946 werden er echte vrije verkiezingen gehouden die met glans gewonnen werden door de Communistische Partij. Premier van een coalitieregering van socialisten, communisten en sociaal-democraten werd Klement Gottwald.
De communisten probeerden hun denkbeelden echter zozeer door te drukken dat in 1948 een aantal niet-communistische ministers aftraden. Ze hoopten hiermee een regeringscrisis te veroorzaken om daarna algemene verkiezingen te kunnen houden.
Dit gebeurde echter niet, integendeel, de communisten waren veel te machtig en kregen bovendien steun van de machtige Sovjet-Unie.
Beneš boog voor zoveel druk en accepteerde het vertrek van de niet-communistische ministers.
Gottwald en zijn communisten hadden nu alle totalitaire macht in handen en na de dood van Beneš werd Gottwald zelfs president van de republiek.
Zoals gebruikelijk in het stalinistische tijdperk werden tegenstanders van het nieuwe bewind uitgeschakeld ( zelfs executies) en vonden er zuiveringen binnen de partij plaats.
In 1953 stierf Stalin en werd opgevolgd door de wat gematigder Chroesjtsjov, die het proces van destalinisatie inzette. Gottwald stierf kort na Stalin en werd opgevolgd door de hardliner Novotny.