Nog voor een keer terug……………
Langzaam zie ik een auto “onze berg” opkomen.
Ik ken de auto niet.
Als je onze berg opkomt kom je bij mij terecht of bij de buurman.
De doorgaande route over de berg hebben we afgesloten middels struikgewas.
Duitse motorrijders vonden het een mooie route, nu lukt dat niet meer.
De auto rijdt langzaam omhoog, keert en parkeert op een stukje inrit.
Behoedzaam wordt er gemanoeuvreerd.
Als je dat doet ben je bekend met de situatie, dan ben je er eerder geweest.
Ik kijk vanaf mijn terras naar de auto, ben benieuwd wat er gebeurt.
Een man van ongeveer zestig jaar oud stapt uit en loopt om de auto heen.
Hij opent een portier en een frêle oude vrouw stapt uit.
Hij ondersteunt haar.
Ik schat haar leeftijd op ongeveer negentig jaar.
Ik ben nu erg benieuwd wat zij komen doen en loop op het stel af.
Goedemorgen zeg ik gewoon in het Nederlands.
In het Duits krijg ik antwoord.
Kan ik jullie helpen?
De oude vrouw neemt meteen het woord.
Ach meneer, zegt ze, ik ben hier geboren.
Daarboven op de berg.
In 1946 moesten we weg en alles is verwoest, het hele huis vernietigd.
Daarboven stond het.
Ik weet het, antwoord ik, ik weet het huis te vinden.
De ruines staan er nog.
Ik wil er nog een keer kijken, zegt ze, samen met mijn zoon.
Moeizaam loopt ze met haar zoon omhoog.
Ik weet dat de weg te steil voor haar is, net iets te ver weg.
Zij weet het natuurlijk ook.
Maar het uitzicht blijft onveranderlijk, daar helpt geen sloperij aan.
Ik ga weer zitten, in gedachte bij haar.
Ik weet dat ze nu kijkt naar het uitzicht dat ze als kind heeft gezien.
De bergen, de veldjes met aardappelen, de koeien en schapen.
Rust en stilte.
Hoe verschrikkelijk moet het zijn geweest.
Verjaagd.
Huis weg.
Het hele dorp weg.
Herinneringen.
Herinneringen die nooit zijn verdwenen.
Het prachtige uitzicht.
De stilte.
De gemeenschap levend in vrede.
Moeizaam komen ze terug.
Voor de laatste keer heeft ze het uitzicht gezien………………
Langzaam zie ik een auto “onze berg” opkomen.
Ik ken de auto niet.
Als je onze berg opkomt kom je bij mij terecht of bij de buurman.
De doorgaande route over de berg hebben we afgesloten middels struikgewas.
Duitse motorrijders vonden het een mooie route, nu lukt dat niet meer.
De auto rijdt langzaam omhoog, keert en parkeert op een stukje inrit.
Behoedzaam wordt er gemanoeuvreerd.
Als je dat doet ben je bekend met de situatie, dan ben je er eerder geweest.
Ik kijk vanaf mijn terras naar de auto, ben benieuwd wat er gebeurt.
Een man van ongeveer zestig jaar oud stapt uit en loopt om de auto heen.
Hij opent een portier en een frêle oude vrouw stapt uit.
Hij ondersteunt haar.
Ik schat haar leeftijd op ongeveer negentig jaar.
Ik ben nu erg benieuwd wat zij komen doen en loop op het stel af.
Goedemorgen zeg ik gewoon in het Nederlands.
In het Duits krijg ik antwoord.
Kan ik jullie helpen?
De oude vrouw neemt meteen het woord.
Ach meneer, zegt ze, ik ben hier geboren.
Daarboven op de berg.
In 1946 moesten we weg en alles is verwoest, het hele huis vernietigd.
Daarboven stond het.
Ik weet het, antwoord ik, ik weet het huis te vinden.
De ruines staan er nog.
Ik wil er nog een keer kijken, zegt ze, samen met mijn zoon.
Moeizaam loopt ze met haar zoon omhoog.
Ik weet dat de weg te steil voor haar is, net iets te ver weg.
Zij weet het natuurlijk ook.
Maar het uitzicht blijft onveranderlijk, daar helpt geen sloperij aan.
Ik ga weer zitten, in gedachte bij haar.
Ik weet dat ze nu kijkt naar het uitzicht dat ze als kind heeft gezien.
De bergen, de veldjes met aardappelen, de koeien en schapen.
Rust en stilte.
Hoe verschrikkelijk moet het zijn geweest.
Verjaagd.
Huis weg.
Het hele dorp weg.
Herinneringen.
Herinneringen die nooit zijn verdwenen.
Het prachtige uitzicht.
De stilte.
De gemeenschap levend in vrede.
Moeizaam komen ze terug.
Voor de laatste keer heeft ze het uitzicht gezien………………