Er schiet me nog een leuke anekdote in m’n hoofd van ons eerste bezoek aan Tsjechië in 1989.
De laatste paar uren die we in een grensdorpje doorbrachten was een kwestie van kronen uitgeven. Je kent het wel, je verzamelt allemaal muntgeld in je broekzak. Door de onbekendheid met het geld betaal je gemakkelijker en sneller met papier in plaats van dat gehannes met muntgeld, waarvan je nauwelijks de ene van de andere munt kunt onderscheiden. We wisten toen nog niet wanneer we weer in het land zouden komen en hadden dus niets aan al dat losgeld in onze zakken. De eerste de beste supermarkt in en uitgeven maar. Toch konden we niet zoveel kopen om de kronen op te krijgen. In het dorp waren verder geen winkels waar we iets van onze gading konden kopen.
We liepen naar onze auto waar ik een jongetje zag van een jaar of twaalf, dertien. Gewapend met een emmer water, spons en een wisser maakt hij autoramen schoon. Nu waren onze ramen redelijk schoon dus die poetsbeurt kon achterwege blijven. Ik wenkte hem en gebaarde dat hij z’n handen op moest houden. Ik graaide het losgeld uit m’n broekzak en leegde die in zijn geopende handen.
Hij keek naar het geld, keek mij eens taxerend aan, keek weer naar het geld, draaide zich om en zonder een woord te zeggen rende hij weg. Kennelijk bang dat ik me zou bedenken.
Later realiseerde ik me pas dat het voor onze begrippen weinige geld, voor hem een klein vermogen moet zijn geweest. Een bedrag waar hij mischien wel dagen of weken voor moest poetsen. Een beetje plaatsvervangende schaamte heb ik toen wel gevoeld. Een gevoel dat ons tijdens die eerste vakantie in Tsjechië maar ook eerder in Hongarije wel vaker had bekropen.
De laatste paar uren die we in een grensdorpje doorbrachten was een kwestie van kronen uitgeven. Je kent het wel, je verzamelt allemaal muntgeld in je broekzak. Door de onbekendheid met het geld betaal je gemakkelijker en sneller met papier in plaats van dat gehannes met muntgeld, waarvan je nauwelijks de ene van de andere munt kunt onderscheiden. We wisten toen nog niet wanneer we weer in het land zouden komen en hadden dus niets aan al dat losgeld in onze zakken. De eerste de beste supermarkt in en uitgeven maar. Toch konden we niet zoveel kopen om de kronen op te krijgen. In het dorp waren verder geen winkels waar we iets van onze gading konden kopen.
We liepen naar onze auto waar ik een jongetje zag van een jaar of twaalf, dertien. Gewapend met een emmer water, spons en een wisser maakt hij autoramen schoon. Nu waren onze ramen redelijk schoon dus die poetsbeurt kon achterwege blijven. Ik wenkte hem en gebaarde dat hij z’n handen op moest houden. Ik graaide het losgeld uit m’n broekzak en leegde die in zijn geopende handen.
Hij keek naar het geld, keek mij eens taxerend aan, keek weer naar het geld, draaide zich om en zonder een woord te zeggen rende hij weg. Kennelijk bang dat ik me zou bedenken.
Later realiseerde ik me pas dat het voor onze begrippen weinige geld, voor hem een klein vermogen moet zijn geweest. Een bedrag waar hij mischien wel dagen of weken voor moest poetsen. Een beetje plaatsvervangende schaamte heb ik toen wel gevoeld. Een gevoel dat ons tijdens die eerste vakantie in Tsjechië maar ook eerder in Hongarije wel vaker had bekropen.